1. De zoon van een koopman: jeugdjaren (1182-1202)
"Tot zijn 25ste jaar overtrof hij al zijn vrienden in lichtzinnigheid en was hij hun aanvoerder. Hij droeg zwierige verfijnde kleding, was zeer rijk maar daarom nog niet gierig. Integendeel, hij was verkwistend, handig in het zakenleven maar hij zag er niet tegen op op zinloze manier geld weg te smijten". Aldus zijn levensbeschrijver Thomas van Celano in 1228. Franciscus werd gedoopt in de San Rufino te Assisi met de naam Joannes, hem door zijn moeder Pica gegeven. Maar zijn vader, Pietro Bernardone, een lakenkoopman, heeft uit voorliefde voor Frankrijk die naam veranderd in "het fransmannetje", Francesco. Franciscus was een levenslustige jongen, opgegroeid in de koopmansstand (beginnend kapitalisme). Hij hield van poëzie en van de Provençaalse ridderlijke minneliederen. Hij leefde weelderig, was een gezellige praatvaar en charmante vriend. Hij werd leider van de jeugd (Tripudiantes). Ridder worden was zijn groot ideaal (moed, avonturiergeest, ambitie). In de M.E. leidt de kerk de westerse maatschappij. Men wil het Rijk Gods op aarde realiseren (aarde als spiegelbeeld van de hemel), met de paus als geestelijk hoofd en de Duitse keizer op wereldlijk vlak. In feite hebben paus en keizer heel de M.E. door een felle strijd gevoerd om de macht. Daardoor ontstonden wantoestanden. De paus werd meer vorst dan vader, de priester meer leenheer dan herder, de kloosters rijke eigenaren. De samenleving was feodaal opgebouwd uit 3 standen: adel (ridders), clerus en boeren. Een stuk land (foedum) was centrum van bestaan met afhankelijkheidsrelaties van leenheer en leenman. Beïnvloed door kruistochten (eerste in 1095 en laatste in 1270) ontstaat er druk handelsverkeer (kooplui) en gildenwezen (industrie). Er komen marktplaatsen en versterkte steden met rijke burgerij. Naast de grondbezittende standen, adel en clerus, wiens rijkdom op het platteland ligt, komt nu een nieuwe leidende klasse op: die van de ondernemende burgers wiens rijkdom het geld is: kooplui en handelaars.
2. Een jarenlang proces van ommekeer (1202-1209)
Assisi (pausgezind) snakte naar vrijheid. En het bestormde de Rocca, symbool van de Duitse overheersing, in 1198. Adellijke families gingen in Perugia (ook handelsstad en pausgezind) wonen en vroegen om hulp. Zo ontstond de oorlog Assisi-Perugia uit rivaliteit (1202). Franciscus doet mee, wordt gevangen genomen en weer vrijgekocht door zijn vader. Gevangenschap en ziekte hebben hem ontredderd. Hij blijft er van dromen om ridder te worden in het pauselijk leger. Op weg ernaar, in Spoleto (1205) hoort hij in een droom de vraag: Knecht of Heer: wie van de twee wil jij dienen? Franciscus keert terug naar Assisi, naar zijn vroegere levensstijl, maar op een avond na een groots feest overvalt hem een onuitsprekelijke gelukservaring. In het massieve gebouw van het genieten, in de droomwereld van roem en eer komt een barst, een aanraking vanuit een andere wereld. Hij gaat denken, bidden en er over praten. Hij zoekt naar verheldering en gaat op bedevaart naar Rome (1205), waar hij voor een dag bedelaar speelt (ludiek en grootmoedig). Maanden van ziekte en eenzame overpeinzing hebben binnen de Franciscus iets omgewoeld zodat een diepte wordt opengebroken. En wanneer de innerlijke wereld een andere gestalte krijgt, verandert het gezicht op de wereld daarbuiten. Plotseling oog in oog met een melaatse temidden van eigen depressie en onzekerheid. Deze uitgestotene die hij kust. Dit is het beslissende moment van zijn ommekeer geweest, zoals hij later in zijn testament zal getuigen. Hij had altijd een afkeer van die mensen gehad en nu blijft hij staan en begroet ze als mens. Vanaf die dag is hij regelmatig te vinden in de leprozerieën (o.a. San Giovanni). Een bevrijdende daad wordt het begin van een nieuw leven. Toen Franciscus omkeek, zegt een later verhaal, was de melaatse nergens meer te zien (mystieke Christus). Hij wordt een milde gever aan armen. Daarvoor gaat hij naar de jaarmarkt (24 jan. 1206) te Foligno en verkoopt er paard en laken. Op de terugweg gaat hij bidden in San Damiano waar de Gekruisigde tot hem spreekt: Ga en herstel mijn kerk. Franciscus vat het letterlijk op: hij gaat kerkjes herstellen. Later zal hij de grote Kerkgemeenschap bijstaan in haar vernieuwingstendens. Heel langzaamaan, al doende, wordt de nieuwe richting zichtbaar: hij wordt een 'boeteling van Assisi'. De breuk wordt definitief als vader Bernardone hem voor bisschop Guido daagt na herhaalde opsluitingen in zijn kelder. Maar moeder Pica liet haar zoon telkens weer vrij. In zijn vader staat hier die hele nieuwe maatschappelijke richting van geld verdienen, welvaart, prestige, eer en macht voor Franciscus die de vrede op een heel andere wijze zoekt: langs Gods vertrouwen en onthecht zijn. Dan speelt Franciscus zijn levenshouding en werpt al zijn kleren in de handen van zijn vader en roept uit: "Voortaan kan ik in alle vrijheid zeggen: Onze Vader die in de hemel is". Twee werelden gaan uiteen. Geld en goed brengt geen geluk: dus weg er mee. Zo radicaal was Franciscus. Een tijd van bouwvallige kerkjes herstellen volgt: San Damiano, San Pietro en Portiuncula. Hij zoekt een baantje als koksjongen bij de Benedictijnen. Intussen verzorgt hij melaatsen en bidt veel. Het zijn de woestijnjaren van religieuze verdieping. Hij droeg een kluizenaarskleed, pij, koord en schoeisel, totdat hij op Mattiasdag (24 febr. 1209) de mis diende en het evangelie van de uitzending hoorde: Mt. 10, 7-10. Na de uitleg van de priester roept hij uit: 'Dat is het wat ik heb gezocht'. De kluizenaar vindt zijn ideaal: leven volgens de stijl van het evangelie: rondtrekkend de vrede preken en werken bij en voor de mensen. Later zal hij schrijven: niemand toonde mij wat ik moest doen, maar de Allerhoogste openbaarde mij dat ik moest leven volgens het evangelie.
3. Evangelische broederschap (1210)
Franciscus is 27 jaar. Als een evangelische arme komt hij terug naar zijn vaderstad, nu niet meer om stenen, moortel en eten te bedelen maar om de vrede te preken. Zijn woorden slaan in. Bernardus, een rijke zakenman die rechten gestudeerd heeft, wil zijn levenswijze volgen. En ook Pietro, even geleerd en even rijk. En de ludieke Franciscus maakt er een toneeltje van. Op de drukke markt in Assisi hebben zij met zijn drieën al het geld van de twee nieuwe broeders te grabbel gegooid. Met de komst van deze twee werd Franciscus ineens leider van een kleine gemeenschap, die binnen enkele maanden aangroeit tot 12. Wat te doen? Het evangelie had hem zelf de weg gewezen. Opnieuw slaat hij er het evangelie op na: de teksten wijzen in de richting van 'alles verkopen (Mt. 19, 21), niets meenemen voor onderweg (Lk. 9, 3) en jezelf verloochenen’ Mt. 16, 24). Franciscus zegt: Broeders, dat is ons leven en onze regel. Hun levensstijl (enkele evangeliecitaten) schreef Franciscus op en hij ging met zijn gezellen naar Rome, naar Paus Innocentius III (1198-1216) om zijn goedkeuring te vragen. Het was lente 1210. De Paus was aanvankelijk weigerachtig maar stemt uiteindelijk mondeling toe, nadat hij gedroomd heeft over de ondersteuning van de Lateraan-basiliek. Na de terugreis belandt de groep eerst in Rivo Torto en daarna in Portiuncula, dat de bakermat van de beweging gaat worden. Overdag werken ze bij de mensen en 's avonds keren ze terug naar hun hutten van riet en leem rond het vroeger door Franciscus herstelde kerkje. De beweging rond Franciscus sloot volledig aan bij de evangelisch-apostolische armoedebewegingen vanaf 1150. Het waren reactionaire antikloosterlijke hervormingsbewegingen van rondtrekkende boetepredikers. Zij waren tegen de oude monnikenorden, omdat ze te rijk waren en te afgezonderd leefden. Zij wilden leven volgens de uitzendingsrede (Mt. 10): zoals eens de apostelen van dorp tot dorp trokken op bevel van de Heer om de Blijde Boodschap te beleven en te verkondigen, zo wilden deze boetepredikers in armoede en vol vertrouwen op Gods voorzienigheid en levend van hun handenarbeid, Christus navolgen en zijn vredesboodschap prediken. Het waren leken, geen kloosterlingen. Zij wilden Godtoegewijd leven: zonder bezittingen en geld (armoede), door handenarbeid en verzorging van melaatsen, de vrede preken, geen wapens dragen, nooit eden afleggen, evangelisch gekleed d.w.z. één kleed en barrevoets. Verschillende van deze bewegingen kregen pauselijke goedkeuring: Humiliaten uit Noord-Italië (Milaan) in 1201 en Waldenzen uit Zuid-Frankrijk (Lyon) in 1208 na herhaalde verzoeningspogingen. De Katharen (Albigenzen), ontstaan in Zuid-Frankrijk en hoogbloei in 1180-1200, worden ketters. Zij werden antikerkelijk, hadden scherpe kritiek op de clerus, matigden zich priesterlijke bedieningen aan en werden ketters in de leer. Zo kwam de goedbedoelde hervorming vaak buiten de kerk terecht. Dominicus en Antonius van Padua zullen hen door prediking gaan bestrijden, Franciscus door zijn levensstijl. Franciscus en zijn gezellen kan men typeren als een van die rondtrekkende evangelisch-apostolische armoedebewegingen. Hun levensvorm was niet een kloosterregel, maar het evangelie. De eerste broeders wilden een leef-, bid- en werkgemeenschap zijn naar een evangelische leefwijze door een sterke broederschapbeleving in armoede en nederigheid. De 'arme boetebroeders uit Assisi' (eerste naamgeving) waren de zoveelste groep. Geen wonder dat de paus aarzelde en toch heeft hij het na die droom met hen geprobeerd, nadat de anderen allen ketters en antikerkelijk waren geworden. Het is Franciscus gelukt zijn beweging binnen de kerk te houden en werkelijk zuurdeeg van vernieuwing te laten zijn. Vooral om deze twee elementen: waarachtig evangelisch leven in deemoed en nederigheid en volkomen katholiek leven met eerbied voor de kerk als bedding van het evangelie. De trouw en de samenwerking binnen de kerk is voor Franciscus een wezenlijke vereiste van zijn evangelische wijze om minderbroeder te zijn.
4. Zuster Clara, de kleine plant van Franciscus (1194-1253)
Men kan niet over Franciscus spreken zonder Clara. Geboren in 1194 in Assisi uit voorname ouders (adel + grootgrondbezitter) is zij rond 1205 naar Perugia gevlucht wegens oorlogsgeweld. Na de vastenpreken van Franciscus in de San Rufino (1211) vlucht zij in feestkleding langs de dodendeur op Palmzondag 1212 tezamen met haar vriendin Pacifica naar Portiuncula, waar Franciscus haar opneemt in zijn beweging. Zij wilde Franciscus volgen. Haar verblijf bij de Benedictinessen (San Paolo) liet haar zien wat zij niet wilde: een naar standen gestructureerd kloosterleven. Uiteindelijk belandt zij in San Damiano, waar zij 41 jaar tot haar dood zal wonen en dat door Franciscus hersteld was met het 'gestolen geld' van de jaarmarkt in Foligno. Franciscus gaf de 'arme vrouwen van San Damiano' (hun eerste naam) een levensregel met als kern: evangelie beleven in biddende gemeenschap, met handenarbeid en in armoede. Clara is een zelfzekere vrouw geweest die wist wat zij wilde. Zij weerde elke uiting van macht, was een moederlijke vrouw en onderhield warme vriendschapsbanden met Franciscus (getuige de albe, sandalen en wonddoekje). Samen hebben zij, ieder vanuit hun eigenheid, een kerkelijk-evangelische levenswijze van minderbroeders en minderzusters gestalte weten te geven. De Regel die Clara schreef, werd pas op haar sterfbed door de paus goedgekeurd, nadat zij telkens een benedictijns of algemeen geïnspireerde levensvorm weigerde omdat er het 'Privilege van de armoede' (volstrekte bezitloosheid) niet in vermeld stond. Op 11 augustus 1253 sterft zij. Haar laatste woorden zijn typisch voor iemand die zich bemind weet: "Heb dank Heer, omdat Gij mij geschapen hebt". Zij was een beminnelijke vrouw geweest van wie Franciscus zielsveel had gehouden. In haar leven heeft zij twee wensen gekend: a) te mogen leven in totale bezitloosheid met grenzeloos vertrouwen op Gods goedheid. b) te mogen leven in sterke geestelijke verbondenheid met de mindere broeders als haar beschermers. Zij was een echt meevoelend zuster voor haar medezusters, die zij als dienares diende. Zij wilde dezelfde weg gaan als de Christus van kribbe en kruis, d.w.z. in deemoed onthecht worden omdat een levende Persoon je leven vult en waarvoor je je innerlijk en uiterlijk vrij maakt om door Hem bemind te worden en beschikbaar te zijn. Dit is de inhoud van 'armoede' als middel om dienstbaar te kunnen zijn aan de medemens die je zuster en broeder is. In het mindere zuster en broeder zijn valt armoede, deemoed en dienstbaarheid samen.
5. De eerste jaren van de broederschap (1210-1220)
Aanvankelijk hield Franciscus en zijn broeders preektochten in Midden Italië. Steeds meer broeders willen deze nieuwe levenswijze volgen, want Franciscus gaf handen en voeten aan dat algemeen verlangen naar serieuze evangelische vernieuwing. In 1215 was er een Concilie (Lat. IV). In zijn latere geschriften zal Franciscus veel woorden en gedachten hieruit overnemen. Jaarlijks kwamen de broeders samen. In 1217 was het aantal zo gegroeid dat de wereld in provincies werd opgedeeld. Franciscus stuurde zijn broeders overal heen. De missiegedachte was geboren. Zelf heeft Franciscus tweemaal geprobeerd naar de moslims te trekken. Tevergeefs. Totdat het de derde keer lukt, als hij meegaat met de kruisvaarders van de vijfde kruistocht (1217-1221). Het is zeker dat Franciscus voor de sultan Melek-El-Kamel van zijn geloof heeft getuigd, tijdens het beleg van Damiate. Franciscus was tegen de kruistochten. Hij vond dat Christus de moslims meer liefhad dan zijn eigen graf. Hij wilde hen niet doden maar bekeren. Dat lukt Franciscus niet, wel ontdekt hij een nieuwe houding: wederzijds begrip, in eenvoud door je leefwijze getuigen van je geloof en dienstbaar zijn waar je kunt. Hij was graag martelaar geworden. Maar zijn martelaarschap zal Franciscus vinden bij zijn broeders: oogziekte, lichamelijke zwakte, vernedering en tegenspraak, uiteindelijk La Verna. Vanwege de te snelle aangroei in te korte tijd ontstaat er een groeicrisis. Als Franciscus terugkomt uit Egypte, raakt hij de leiding over de beweging kwijt. Op het kapittel van 1220 legt hij zijn ambt neer. De evolutie belandt in een stroomversnelling: er komen vaste woonplaatsen, oversten als ambtsdragers, een Kardinaal Protector, studiehuizen en verplicht noviciaat. Het is een verdere aanpassing rond twee vragen: a) is de armoedebeleving niet te radicaal? b) mag een broeder gaan studeren? Er ontbrak een selectie bij het intreden, vele intellectuelen traden toe, het gevaar van gelijkstelling met de ketters was levensgroot, de kloof tussen gangmaker en volgers groeide. Om zijn evangelische leefwijze in het algemeen is de franciscaanse beweging niet iets aparts. Wel om de wijze waarop zij het evangelie beleefde. Zij deden dit niet volgens de letter maar veelmeer volgens de Geest. Steeds zoekt Franciscus de Geest des Heren en zijn inwerking. Hij wil een evangelisch-katholieke mens zijn d.w.z. trouw aan de kerk van Rome. Hij gaat naar de Paus om goedkeuring voor zijn levenswijze, de broeders mogen alleen met verlof van de plaatselijke bisschop preken, hij heeft grote eerbied voor de priesters, hij vraagt een kardinaal Protector. Het meest eigene van de franciscaanse beweging ligt uitgedrukt in haar naam: de mindere broeders. Het is een gemeenschap van broeders die voor elkaar en onder de mensen in een deemoedige, nederige en dienstvaardige levensstijl het evangelie van Christus concreet en radicaal willen beleven (bv. alles verkopen, vrede wensen, aan iedereen onderdanig, geen oordeel vellen, bidden in geest en waarheid). Zo'n broederschapideaal doorbreekt de feodale standenmaatschappij van de M.E. Door onderlinge eenheid en broederlijke hartelijkheid waren zij broeders van elkaar en voor iedereen. Franciscus' levenswijze is een levend en stil protest geweest tegen de M.E-.se kerk, aan wie hij toch trouw is gebleven omdat zij het teken van de verrezen Heer is. Geen machtsvertoon, geen materieel bezit, elkaars gelijken willen zijn, niet oordelen of redetwisten: dit was lijnrecht tegen de praktijk van de kerk in die dagen. Zijn nieuwe broederschap doorbrak tevens alle standen en klassen. Franciscus uit zijn protest door iets nieuws te scheppen. Hij verwenst de rijke niet, maar wordt zelf arm. Hij breekt niet met de kerk, maar beleeft binnen de kerk de vrijheid en zuiverheid van het evangelie. Hij zet de ene klasse niet op tegen de andere, maar schept een nieuwe situatie waarin klassenstrijd geen zin meer heeft.
6. Van beweging naar structuren (de leefregels van 1221 en 1223)
In 10 jaar tijd is de beweging aangegroeid tot 3000 (5000?) broeders. Dit vraagt om omlijning en inkadering. Er was nog weinig echte ordening van het gemeenschappelijk leven. Franciscus schreef een eerste ontwerp, de leefregel van 1221, dat meer een spiritueel document was. Het is een meesterwerk van franciscaanse spiritualiteit geworden, maar men vindt er weinig directe voorschriften, veeleer enkele fundamentele richtlijnen, visie, vlammende opmerkingen en ernstige vermaningen. Daarom moest Franciscus zijn werk overdoen en in de stilte van Fonte Colombo (Rieti-dal) schreef hij de definitieve 'levenswijze' van 1223. Deze is een mengeling geworden van juridische formuleringen en geestelijke inspiratie. De concrete levensweg van toen werd vastgelegd in bepaalde formuleringen. Toch is het geen eigenlijke regel, maar een levenswijze d.w.z. een inspirerende richtlijn voor het dagelijks rondtrekkend leven met het evangelie als norm. De slotzin van de 'regel' luidt: ..... "opdat wij steeds onderdanig en onderworpen aan de voeten van dezelfde heilige kerk, standvastig in het katholiek geloof, de armoede, de nederigheid en het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus onderhouden, zoals wij vast beloofd hebben". Franciscus was geen organisator maar inspirator. Toen hij broeders kreeg, zag hij dat als een gave van de Heer, die hem de weg naar het evangelie had getoond. Niet de onderdaan-overste-structuur beheerste zijn beweging maar wel de dienstbare gehoorzaamheid van ieder aan ieder, als elkaars huisgenoten. Geen strikte overste maar vrijheid voor persoonlijk initiatief, onderworpen aan de norm van de broederlijke dienstbaarheid. Geen kloosters want de onderlinge liefde is hun huis. Geen regel maar het levend woord van het evangelie. Geen status noch bezit maar een rondtrekkende broederschap, vol respect voor elkaar en voor elke mens. Een gemeenschappelijk leven onder één dak met aparte dagorde acht Franciscus niet wezenlijk voor zijn beweging. Dit leven van onderlinge dienstbaarheid kwam tot een hoogtepunt op een kapittel, dat een zichtbaar teken van eenheid was onder de verspreid levende broeders. Het had een heroriënterende, bezielende, corrigerende en richtinggevende functie. Franciscus beantwoordde de concrete kwesties met geestelijke richtlijnen (vermaningen). Vanuit de kapittels ontvingen de broeders hun werkopdracht. Het kapittel was dus geen bestuursorgaan maar gemeenschappelijke bezinningsdagen. In het rondtrekkende leven met zijn grote persoonlijke verantwoordelijkheid en eigen serieuze inzet was de minister (= dienaar) de directe dienaar van de groep broeders op geestelijk en materieel vlak (bezoek, zorg voor zieken, novicen aannemen enz.). Hij was dus geen gezagsdragende organisator maar bezieler en begeleider. Franciscus geloofde immers in de inwerking van de Geest op iedere broeder. Van in het begin waren er echter al broeders die ergens vast bleven wonen: de kluizenaars. Franciscus gaf hen een eigen statuut. Maar langzaam evolueerde de hele beweging van rondtrekkende broederschap naar vaste woonplaatsen. Het zwaartepunt van het geheel kwam na het aftreden van Franciscus te liggen bij de middengroep, waarbij het leefbaar compromis en het controleerbaar leefpatroon als richtsnoer ging dienen. Van toen af werd de beweging steeds meer een kloosterlijke orde van priester-broeders. De gardiaan, oorspronkelijk een reisleider van een kleine groep, werd een overste van een groot klooster. Toch is de beweging van Franciscus uiteindelijk gespaard gebleven van afdwaling en ketterij door de gelovige trouw aan de kerk en het charisma van een echt beleefd evangelisch leven als mindere broeder. Paus Innocentius III heeft de weg gebaand. Daardoor werd de beweging van Franciscus binnen de kerk de erfgenaam en uitvoerder van de eigentijdse religieuze armoedebewegingen.
7. De nacht van de Poverello (laatste jaren 1223-1226)
De beweging gaat verder maar Franciscus maakt een diepe depressie door. Zijn oogziekte verergert. Lever, maag en milt zijn aangetast. Was het kanker? Zijn jarenlange vasten en streng leven heeft hem lichamelijk ondermijnd. Hij voelt zich verlaten en verraden want de broederschap evolueert in de richting van studiehuizen, kerkelijke ambten en aanzien bij het volk. Alle innerlijk licht is weg. In plaats daarvan pijn en verdriet. Hij gaat zijn nacht tegemoet. Zijn leven verstilt en verinnerlijkt. Maar er zijn sterren in deze nacht! De deemoedige armoede zag Franciscus in het leven van Jezus het sterkst bij zijn geboorte en zijn kruisdood. Kerstmis wilde hij daarom eens extra vieren door het levend uit te beelden. Hoewel Franciscus hierin niet origineel is, toch schiep hij in de nachtmis te Greccio 1223 het model van onze kerstnachtviering met kerststal. En na lange tijd van eenzaamheid en vasten op de berg La Verna drukte een seraf op 14 sept. 1224 hem de wondetekenen van Christus in: stigmatisatie. Hier ligt Franciscus' persoonlijk geheim van zijn totale eenwording met de gekruisigde Heer. Hier beleeft hij zijn volkomen ontlediging. Hij draagt voortaan de wonden van zijn eeuw: oorlogen en kruistochten, de wonden van zijn kerk: rijkdom en macht, de wonden van zijn beweging: onenigheid en groeiende ontrouw. Wij willen huiverend stil worden bij dit ondoorgrondelijk gebeuren op die heilige berg van God. Hij wordt zieker en zieker. En wil bij Clara zijn. In San Damiano is hij door het dal van de godverlatenheid gegaan. Twee jaren duurt de crisis. Het worden de barensweeën van een nooit gekende vreugde. Want plots beseft hij dat hij in Gods liefde is. En vol vrede en dankbaarheid zingt hij het uit in zijn Zonnelied, een dankhymne aan God om heel de schepping. De schepping is broer en zuster geworden want hij leeft verzoend en in vrede. In alles en allen is God zelf aanwezig. Alles is symbool geworden van Godservaring: zon en maan, vuur en wind, water en aarde, gebaar van vergeving en zuster dood. De zieke Franciscus ondergaat nog een zeer pijnlijke oogoperatie, hij dicteert nog enkele brieven en andere geschriften, hij uit zijn laatste wens: te mogen sterven in Portiuncula waar het allemaal begonnen was met de broederschap. Ontroerend zijn zijn laatste gebaren: een afscheidsbrief aan Clara, een testament voor al zijn broeders (om trouw te blijven aan de evangelische leefwijze), een vraag aan zijn lichaam om vergiffenis, de brief aan 'broeder' Jacoba om kaarsen, doodskleed en lekkere amandelkoekjes, een breken van het brood met zijn meest nabije broeders, terwijl Johannes 13 wordt voorgelezen. Zingend sterft hij op 3 oktober 1226. De zon was gezonken als een goudvis. "Ik heb mijn taak volbracht: uw taak moge Christus u leren".
Het evangelisch levensplan volgens Franciscus
Het is duidelijk dat de beweging van Franciscus vooral sinds 1240 een klerikale orde is geworden die vooral priesterlijke bedieningen uitoefent en bovendien gehuisvest is in kloosters met een tamelijk kloosterlijk dagpatroon en levensstijl. Zo was de franciscaanse beweging in het begin niet. Zij was toen nog een groep christenen, vooral leken, die in kleine mobiele en arme communiteiten leefden in gebed en broederlijke liefde en allerlei soort handenarbeid verrichtten. Toch bevat het evangelisch levensplan van Franciscus enkele fundamentele waarden die blijvende actualiteit hebben. Wel moet men onderscheid maken tussen het persoonlijk uniek charisma van Franciscus zelf als stichter en gangmaker en het charisma van de beweging als eerste normgevende concretisering van het ideaal in gemeenschap.
Enkele fundamentele waarden van het evangelisch levensplan volgens Franciscus:
1. Het evangelie nemen als grondlijn voor je concrete leven Dat houdt in: het gelovig besef dat God van ons houdt en een droom over ons heeft. Die droom maken wij waar tot onze eigen vreugde, als wij ingaan op de boodschap die Jezus ons bracht: keer je om, geloof in God die Vader is en leef als broers en zussen van elkaar. Schriftlezing (om Gods boodschap beter te verstaan) en lof- en dankgebed (om Hem te loven voor zijn goedheid) zijn concrete uitingen van dit gelovig besef om een mens naar het evangelie te worden. 2. Altijd met een zuiver hart tot God bidden Wie God aanvaardt en mag ervaren als een diep geheim in zijn leven, gaat eerbiedig met Hem en met al zijn mensen om. Hij komt tot gebedshouding van openheid en ontvankelijkheid. God is het goede, het hoogste goed, de Allerhoogste. Het aanhoren, lezen en overdenken van Schriftwoorden, onze aandacht voor mensen en gebeurtenissen, de bewonderende blik voor alwat leeft: het zijn even zovele tekenen van en naar God die vooral in de sacramenten naar ons toekomt, bijzonder in de Eucharistie. 3. Zich gedragen als huisgenoten van elkaar Elke medemens is een broer of zus voor hem die God tot Vader heeft. De bijzondere roeping van een franciscaanse gemeenschap is deze: als broederschap een levende parabel van het evangelie zijn, in onderlinge dienstbaarheid, in gastvrije openheid, in gehoorzaamheid aan elkaar en delend met elkaar van alle bezit en gaven. Zo'n levensstijl maakt iemand tot vredestichter, verzoener en blijde getuige van de nieuwe boodschap van Jezus Christus. 4. De Heer dienen in armoede en nederigheid Arm zijn zullen wij anders moeten vertalen dan Franciscus in zijn tijd. Maar de grondhouding is nog dezelfde: geen gevoel van eigenmachtigheid, erkenning van eigen kleinheid en afhankelijkheid, sober leven en delen van wat je hebt. Arm zijn op zich is geen bewijs van de juiste gesteltenis: zij moet steeds gepaard gaan met nederigheid en deemoed. 5. Broeders van de Kerk voor een nieuwe wereld Franciscus heeft de kritiek op de kerk in zijn dagen beantwoord met een tegenovergestelde houding: blijven geloven dat die kerk het voortlevende volk Gods is, waarbinnen de Christus zich aan ons schenkt. Zijn leven zelf was een kritiek op de kerk die hij liefhad. En hij weerstond de paus als die zijn diepste roeping niet begreep. Toch wist hij maar al te goed dat de band met de kerk van vitaal belang was. Vandaar zijn trouw aan de Heer Paus en de kerk van Rome. In een franciscaanse fraterniteit staat niet het apostolaat primair maar wel die leefwijze van broederlijke omgang met elkaar en open houding naar de mensen, van dankende Godsrelatie en bezielende waarachtigheid. Midden in onze verkoelende wereld van anonimiteit en dodende structuren roept God zo'n fraterniteit op om een oase te zijn van ware menselijkheid waar het goed is om te leven, omdat het evangelie er met Zijn kracht handen en voeten krijgt en de Geest er de harten levend maakt tot eer van God zelf en tot vreugde van de mensen.
Literatuur: N. van Doornik: Franciscus van Assisi. Een profeet voor onze tijd, Hilversum, 1973 M. Bishop: Franciscus. Een biografie, Baarn, 1978 H. Roggen: Clara van Assisi. Zien met het hart, Tielt, 1980 Th. Matura: Leven volgens het Evangelie met Franciscus van Assisi, Haarlem, 1978 E. Leclerc: Symbolen van de Godservaring, Haarlem, 1974 E. Leclerc: De nacht van Poverello, Antwerpen, 1976 Franciscus van Assisi een voorbeeld? Concilium, 1981-9 J. Duchêne: tekst voor de diareeks over Franciscus van M. Rosseeuw, Roeselare A. Rotzetter: Franciscus van Assisi. De weg van het evangelie, 1981 A. Rotzetter: Clara van Assisi. De eerste franciscaans vrouw, 1993 F. Timmermans: De harp van Sint Franciscus, 1983 L. Boff: Sint Franciscus van Assisi, 1984 R. Manselli Franciscus van Assisi, 1992 L. Iriarte Geschiedenis van de franciscaanse beweging, 1979 Edith Van den Goorbergh en T. Zweerman: Clara van Assisi: licht vanuit de verborgenheid, 1994 Edith Van den Goorbergh en T. Zweerman: Was getekend: Franciscus van Assisi, 1999 T. Zweerman: Wondbaar en vrijmoedig, 2001 Miek Dorrestein, De onbekende tochtgenoot, 1997 Walter Verhelst, Kennismaken met Franciscus, Halewijn, Antwerpen, 2007 Herman Andriessen en Ciel Mooren, De ziel gaat te voet. Met Franciscus naar Assisi, Meinema, 2008 Marjan Bouritius, Die mijn weg wijst, Briefwisseling met Franciscus, Den Bosch, 2009
Bronvermelding: www.kapucijnen-vlaanderen.be Met dank aan Pater Klaas Blijlevens